Lezing uitgesproken op 12 oktober 2021 tijdens het politieke café in Ede door Paul Casamento namens de Stichting Sociale Christendemocratie.
De christelijke schrijver G.K. Chesterton schreef een eeuw geleden dat de kerk niets moest hebben van roze. Want, zo schreef Chesterton, ‘de kerk heeft in haar geschiedenis tegelijk de nadruk gelegd op het celibaat als op het gezin. Zij heeft tegelijk sterk gepleit voor het krijgen van kinderen en het niet-krijgen van kinderen. Zij heeft beide draden bijeengehouden, als twee strengen wol, rood en wit, als de kleuren van het wapen van St. Joris. Zij heeft altijd een gezonde afkeer gehad van roze.’
Bij het CDA lijkt soms het tegenovergestelde het geval: we hebben een afkeer van rood en wit en koesteren het roze. Het roze als vaag compromis, een tussenoplossing, een verwaterd rood of een bezoedeld wit. Niet dat er per se iets mis is met een compromis. Maar wanneer vóór roze zijn niets meer is dan het niet voor rood of wit durven te kiezen, ben je kleurloos.
Waar blijkt dat nu uit?
Wie af en toe een CDA verkiezingsprogramma of een interview met een CDA politicus leest, valt op dat een van de meest voorkomende zinsconstructies is ‘We zijn niet tegen ….. , maar vinden wel dat …..’. Dat kan over van alles gaan, zo lang het maar open deuren zijn. ‘We zijn niet tegen duurzaamheid, maar vinden wel dat iedereen mee moet kunnen.’ ‘We zijn niet tegen Europa, maar vinden wel dat Nederland ook aan het nationale belang moet denken.’ In plaats van vóór iets te zijn, zijn we vooral ‘niet tegen’ dingen.
Maar naast deze seculiere variant van vaagheid, is er ook een soort christelijke variant van vaagheid die vooral doet denken aan een lagere school-christendom (en dan ook nog eens op een school waarvan de directeur op open dagen tegen oriënterende ouders zegt: ‘we zijn wel katholiek, maar je merkt er niks van hoor’). Die visiedocumenten staan vol met passages als ‘samen staan we sterker dan alleen’, ‘1+1=3’, ‘niet verdelen maar verbinden’. Dit is wat PvdA-ideoloog René Cuperus in zijn reactie op het Zij aan Zij-rapport het zalvende predikantenjargon noemt.
Nou zijn we niet tégen verbinden… Herstel: we zijn vóór verbinden, vóór samen, vóór zorgen voor elkaar. Maar te vaak staat dit soort zalvend taalgebruik een helder benoemen van problemen en het helder innemen van een standpunt in de weg.
Waar komt die angst nu vandaan?
Die angst om klare wijn te schenken komt volgens mij voor uit de volgende gebreken:
- We willen iedereen te vriend houden,
- We kampen met een minderwaardigheidscomplex en
- We geloven niet meer dat iemand nog op onze christendemocratische boodschap zit te wachten.
Behalve in verkiezingsprogramma’s en rapporten zie je het ook in de campagne. Wanneer het CDA iets met Pride doet op social media of gaat spreken bij het COC, merk je aan alles dat dat vooral ingegeven is om aan onze weldenkende progressieve medeburgers te laten zien wat we níet zijn: ‘we hebben dan wel een C in onze naam, maar we zijn heus geen SGP hoor’. Mensen zouden wel eens kunnen denken dat we bekrompen en intolerant zijn en dat beeld moet ontkracht worden. Alleen: het werkt niet. Door met dat beeld af te willen rekenen, bevestigen we alleen maar het beeld dat die weldenkende progressieve medeburger van ons heeft. Het is alsof een telefonisch verkoper of een colporteur zegt dat hij wél te vertrouwen is. Dat weet je meteen: ik word erin geluisd.
In het verlengde ervan staat het morrelen aan de vrijheid van onderwijs, omdat een reformatorische school wat ongelukkig in het nieuws kwam met betrekking tot homoseksualiteit. Daaraan morrelen is nogal een stap voor de partij waarvoor vrijheid van onderwijs zo ongeveer de essentie is. Maar de stap werd nogal achteloos gezet.
Een ander voorbeeld, van een lokale afdeling. 15 mei is de internationale dag van het gezin. Deze afdeling wilde daar ‘iets mee doen’ op social media, want als CDA vinden we het gezin belangrijk. Maar, opperde iemand, dan denken ze weer dat we tegen moderne gezinnen zijn. Misschien moeten we dan juist een foto van een gezin met twee papa’s plaatsen, opperde een ander. Dat vond iemand anders dan weer overdreven. Er werd besloten dat er nog over nagedacht zou worden. Uiteindelijk werd er helemaal niets gedaan.
Discussie
In plaats van ervoor te zorgen dat mensen vóór ons zijn, zijn we vooral bezig met zorgen dat zo min mogelijk mensen tégen ons zijn. Dat is misschien nog een reflex van vroeger, toen het CDA als vanzelfsprekend een grote partij was met een trouwe achterban. Maar nu zorgt zo’n houding ervoor dat leden zich niet meer in de partij herkennen en dat we voor de kiezer irrelevant worden.
Waar staan we nog voor? Om hierover de discussie binnen de partij te voeren bestaat weinig ruimte. Ook dit wordt ingegeven door angst: want de kiezer houdt niet van gedoe. De partijdiscussie is nu wel over, zo meent de partijtop. We moeten de bladzijde omslaan volgens Hugo de Jonge. Maar zullen we het er eerst eens over hebben of we het boek dat we aan het lezen zijn wel een goed boek is?
Oplossing
Wat is de oplossing? Wat zou een goed boek ons aanraden? Allereerst die angst afschudden. Een van de meest voorkomende zinsneden in de Bijbel is ‘Heb geen angst!’.
We moeten ophouden met continu bang te zijn wat mensen van ons zouden kunnen denken, niet bang zijn dat er ook mensen tégen ons zijn maar zelfbewust voor onze principes staan en die met trots uitdragen. Zo kun je agenda-settend zijn, de tijdgeest mede bepalen in plaats van er achteraan te hobbelen.
Daarvoor zou ik drie voorbeelden willen aanreiken die ter inspiratie kunnen dienen:
- eentje die misschien wat verder van ons af staat,
- eentje die recentelijk helaas wat verder van ons (althans van de partij) is af komen te staan en
- eentje die wat tijd betreft ver van ons afstaat, maar misschien wel actueler is dan ooit.
Om met die eerste te beginnen. De woke-beweging en alles wat daarbij hoort: de anti-racisme activisten en de inclusie-bepleiters. Tegenwoordig lijkt alles te draaien om inclusiviteit. Dat hebben die woke-activisten toch in een paar jaar mooi voor elkaar gekregen. Als zij ook continu bang waren of er ook niet mensen zouden zijn die tegen hun boodschap waren, als zij bij het eerste beetje tegenstand zouden hebben teruggekrabbeld, had nooit iemand van ‘tot slaaf gemaakten’, ‘witte mannen’ of ‘roetveegpiet’ gehoord en wist niemand waar al die letters in de LHBTIQ+-reeks voor stonden. (Goed, dat weten de meeste mensen nog steeds niet, maar iedereen heeft er wel van gehoord!).
Het tweede voorbeeld is Pieter Omtzigt. Wie had ooit gedacht dat je met thema’s als een nieuwe bestuurscultuur, macht en tegenmacht, dualisme, het stellen van scherpe Kamervragen en het houden van YouTube-lezingen van drie kwartier over rekenmodellen ooit op 25 zetels in de peilingen zou uitkomen?
De derde is Abraham Kuyper. Waarom kan hij als voorbeeld dienen in 2021, 101 jaar na zijn dood? Allereerst omdat Kuyper politiek groot werd tijdens wat toen de sociale kwestie genoemd werd. Een welgestelde elite maakte de dienst uit en naar het gewone volk, dat vaak in bittere armoede verkeerde, werd niet omgekeken.
De verzuiling begon in die tijd en zou je kunnen zien als een antwoord op de sociale kwestie: door zich in allerlei verenigingen (partijen, vakbonden) te organiseren kreeg ‘de gewone man’ slagkracht en werd hij gehoord in Den Haag.
Kuyper stampte in z’n eentje zo’n zuil uit de grond (VU, kerkgenootschap, krant, tijdschrift, de ARP). Hij maakte zich hard voor de uitbreiding van het kiesrecht en zo ontstonden uiteindelijk de grote volkspartijen: de christendemocraten en sociaaldemocraten. En zij zouden in de decennia daarna samen van Nederland een welvarende verzorgingsstaat maken met relatief weinig ongelijkheid.
Vandaag de dag kampen we opnieuw met ongelijkheid. Natuurlijk zijn we rijker dan toen, maar de flexibilisering van de arbeidsmarkt noemt Hans Borstlap de nieuwe sociale kwestie. En dat er ook mensen vandaag de dag niet worden gehoord in Den Haag, heeft het toeslagenschandaal bewezen.
Dat de twee grote volkspartijen zijn ingestort, dat de kerken en vakbonden zijn leeggelopen is hier niet los van te zien. Daarom hebben we een Kuyper 2.0 nodig! Niet dat we terug moeten naar de Verzuiling – dat kán niet en daar zou Kuyper ook niet voor zijn geweest. De tijden zijn veranderd en dus moet er een eigentijdse variant van de verzuiling komen!
Het tweede punt waarom Kuyper als inspiratie kan dienen is zijn karakter en zijn manier van politiek bedrijven. Hij geloofde zo in z’n idealen dat hij de strijd aanging! Als het nodig was, zocht hij de tegenstelling op: tussen zijn kleine luyden en wat hij de liberalisten noemde, de hoge heren in Den Haag, de heren met de dubbele achternamen, de heren miljonairs.
Ook vandaag zijn de twee grootste partijen liberale partijen (laten we ze voortaan liberalisten noemen). Ook wij leven in een fundamenteel liberale samenleving. Ook wij kunnen daar iets tegenover zetten: een brede, christendemocratische volkspartij, bereid om voor z’n idealen te strijden en om ‘architectonische kritiek’ te leveren op die liberale samenleving. Als de I-activisten dat kunnen, kunnen wij dat ook! En veel beter!
Wanneer de kiezer ziet dat we bereid zijn strijd te voeren, zelfbewust voor onze idealen te staan en niet slaafs achter de tijdsgeest aansjokken maar met een gedegen alternatief komen, zal dat worden gewaardeerd – van links tot rechts. Én in het midden! Maar dan niet in het roze midden, maar in het midden van én rood én wit!