Ideologische verblinding

Toespraak van Dr. J.A.H. (Bart-Jan) Heine, Secretaris van de stichting Sociale Christendemocratie, uitgesproken tijdens het politieke café van 7 september 2021 in Amstelveen

Enkele dagen geleden vroeg mijn vrouw waarom ik nu al dat werk voor de Stichting Sociale Christendemocratie doe: Speeches geven op politieke cafés, een vierdaagse zomerschool organiseren voor jong christendemocratisch talent, een denktank lanceren, resoluties schrijven voor het  partijcongres en dan nog al die online-vergaderingen in de avonduren om alles af te stemmen.

Het was een vraag die ik voor mijzelf nog niet zo scherp had beantwoord, maar de kern van het antwoord ligt in de wens om het Nederland van mijn jeugd – en dan vooral de goede zaken – door te geven aan mijn kinderen, nu dat nog kan.

Dat Nederland is een land waar je als kind in een prettige en veilige buurt woont, waar je naar een fijne, goede én degelijke school gaat, waar je naar een sportvereniging kan om met je vriendjes lekker te voetballen, waar je vader en moeder er voor je zijn en er geen grote financiële zorgen zijn. Simpelweg omdat je ouders van hun middenklasse-inkomen prima rond kunnen komen, een fatsoenlijke gezinswoning kunnen betalen en ook nog op een leuke vakantie met je kunnen. Kortom, een wereld waarin velen van ons zijn opgegroeid en veel kinderen nog altijd opgroeien. Dat is mooi en dat moeten we bewaren en koesteren.  

Dit is ook een land waar de school van je kinderen ook jouw school is, en waarvoor je je vrijwillig inzet, van voorleesmoeder tot schoolbestuurder. Dit is een land waarin de waarde van religie – een van ‘the primary institutions’ van een goede samenleving – wordt meegeven aan onze kinderen. Een land ook met een beetje gezonde vaderlandsliefde en waar mensen zich inzetten voor de publieke zaak. Een land ook waar we dankbaar zijn voor al het goede dat onze geschiedenis – en dat is het levenswerk van onze ouders, grootouders en allen die hen voorgingen – ons bracht. Een land waarvan je weet en voelt dat het ook een beetje van jou is, van ons allemaal. Een land waar de menselijke waardigheid echt wordt hooggehouden. Een land waar wijsheid, waarachtigheid en dienstbaarheid belangrijke deugden van onze elites zijn.

Dit is de wereld die je wil doorgeven aan je kinderen… en dat is allerminst vanzelfsprekend.

De analyses, zoals in ons Appèl geschreven en in speeches op politieke cafés uitgewerkt zijn vaak sociaal-economisch van karakter met een stevige systeemkritiek, terwijl er juist op het sociaal-culturele en ethische vlak ook vele kwesties spelen waarin de top van de christendemocratie in Nederland op zijn best een besmuikte positie inneemt, maar meestal toch het zwijgen ertoe doet, alsof men bang is om de door D66, GroenLinks en VVD gedicteerde progressief-liberale dogma’s te bekritiseren…

Onderwerpen die hoog op de progressief-liberale agenda staan – van art. 23  Grondwet (onderwijsvrijheid) tot Voltooid Leven – worden door de partijtop vakkundig vermeden, en nooit publiekelijk van enig principiële en stevige repliek voorzien. Alsof de christendemocratische politieke filosofie een soort progressief-liberalisme is met een christelijk sausje dat niet een andere mens- en maatschappijvisie heeft, een visie die het verdedigen waard is.

Dit is belangrijk.

Want, er is niet alleen een land dat we willen doorgeven, zodat onze kinderen een onbezorgde jeugd kunnen hebben, maar er is ook een land dat we willen doorgeven waarin mensen op een mooie en prettige wijze oud kunnen worden. Een waardevast pensioen en goede zorg zijn daarbij de materiële voorwaarden. Maar, er zijn ook immateriële voorwaarden: de zorg voor elkaar, naar elkaar omkijken, oog hebben voor de eenzame medemens, de waarde van de menselijke persoon niet laten bepalen door gezondheid of leeftijd en er voor waken dat mensen zich overbodig of als een last gaan voelen.

Dit soort diepere normen en waarden vormen onze sociale – immateriële – infrastructuur en bepalen grotendeels dat wij nog een solidaire en menselijke samenleving hebben.

En juist dit – en dat moeten wij ons goed realiseren – staat met de Voltooid-Leven-Wet onder druk, niet van de ene op de andere dag natuurlijk, maar heel geleidelijk en uiteindelijk wel.

Immers, evenals bij het doorgeslagen neoliberale economische denken wordt bij deze wet uitgegaan van een onrealistisch en abstract mensbeeld: namelijk die van het autonome, onafhankelijke, rationele en mondige individu. Dit is een ideologisch construct. Zo’n mens kom je in de echte wereld niet tegen.

Dit is gelijk ook al een eerste argument tegen de Voltooid-Leven-Wet. Veel mensen zijn niet zo mondig, veel mensen zijn juist afhankelijk van anderen en weten helemaal niet zo goed wat zij echt willen. En wat zij wensen verandert ook nogal eens en wordt sterk beïnvloed door anderen, ook door hen die wellicht niet het beste met ze voor hebben. Kortom, het gehele idee van autonomie moet veel genuanceerder worden benaderd, omdat wij nu eenmaal geen keuzes maken in een vacuüm, maar in een samenleving. En daarin hebben onze keuzes niet zelden onbedoelde gevolgen.

Wat voor gevolgen zijn dat? Wel, zo’n wet creëert een situatie waarbij aanbod vraag zal scheppen. Het dringt de kwetsbare, de niet-zo-mondige, de afhankelijk medemens een vraag op die je eigenlijk niet zou moeten willen stellen: ‘U bent nu 75 jaar, en weet u al of uw leven voltooid is?’  Denk hier maar eens rustig – “ in alle vrijheid” – over na…

Naast de onuitvoerbaarheid van de Voltooid-Leven-Wet, de uitholling van de door de medische stand gereguleerde bestaande euthanasiepraktijk, de arbitraire grens van 75 jaar en het gevaar voor een hellend vlak is toch de grootste bedreiging van onze sociale en menselijke orde de ideologische verblinding van de progressief-liberalen.

De huidige euthanasie wet is nog te zien als een pragmatische regeling van een weerbarstige praktijk, erop gericht om de lijdende mens in vooral zijn laatste levensfase te helpen. Aan de  totstandkoming ervan ging een indringend en jarenlang maatschappelijk en politiek debat vooraf, en daaraan heeft de christendemocratie zonder meer ook een positieve en temperende bijdrage geleverd. Dit zie je alleen al aan de huidige opzet van de euthanasiewet, daarin is een balans gevonden tussen waarden als barmhartigheid, beschermwaardigheid en zelfbeschikking. Dit is ook wat minister Hugo de Jonge in zijn beleidsnota medische ethiek inbracht tegen de roep vanuit met name de euthanasielobby om zelfbeschikking – autonomie – centraler te stellen in de wetgeving en daarmee voltooid leven en dus existentieel lijden – het lijden aan het leven – als grond voor hulp bij zelfdoding mogelijk te maken.

Uiteindelijk is het maar de vraag of de wet er komt. Overziet men het politieke landschap dan is er best veel weerstand: de commissie-Schnabel – onder voorzitterschap van een prominent D66-lid – die over de kwestie moest adviseren was tegen, de artsen zijn kritisch, de Raad van State heeft – in het nog niet openbare advies – waarschijnlijk gehakt gemaakt van de initiatiefwet van Pia Dijkstra, de ChristenUnie is tegen, het CDA op papier ook – maar of Wopke ook echt tegen is, weten we niet. En uiteindelijk is het ook maar de vraag of de wat wijzere senatoren van de PvdA, VVD en zelfs D66 zomaar voor de wet gaan stemmen. En dan is er nog de bredere hoop dat zij en anderen oog zullen hebben voor het feit dat ouder worden in onze gebroken wereld altijd met gebreken komt en dat Hugo de Jonge met zijn beleid gericht op het “waardig ouder worden” een veel beter antwoord heeft gevonden dan de dood.

Dit laat onverlet dat de wet politieke impact gaat hebben. Het is voor met name D66 zo’n groot ideologisch strijdpunt, dat het tegenhouden ervan het nodige aan wisselgeld zal gaan kosten.

Wisselgeld in de vorm van bijvoorbeeld de ‘modernisering van art. 23 Grondwet’,  lees de de facto afschaffing ervan. Dit is de onderwijsvrijheid waarvoor de confessionele voormannen – katholieken en calvinisten zij-aan-zij – zo hard hebben gestreden. En ook dit is weer zo’n kwestie waar de progressief-liberale elites zo lichtzinnig mee omgaan en waartegen onze christendemocratische voormannen – anders dan in de negentiende eeuw – niet echt weerstand bieden en zelfs liever meebuigen, denk aan het op initiatief van Wopke Hoekstra ingediende bestuursamendement dat een robuuste uitleg van art. 23 Grondwet expliciet losliet ten faveure van een progressieve uitleg van de werking van het gelijkheidsbeginsel (art. 1 Grondwet). Hier wordt gelijkheid boven de vrijheid gesteld. Zodat gemeenschappen hun rechten verliezen. Nu het recht op onderwijsvrijheid, en straks  mogelijk ook het recht op godsdienstvrijheid.

Alleen daarom al moet een mogelijke inperking van de onderwijsvrijheid voor alle constructieve en gematigde krachten in de samenleving met grote terughoudendheid worden benaderd. Maar er dreigt meer.

Het inperken van de onderwijsvrijheid zet namelijk de deur open voor een progressief-liberale Kulturkampf over de hoofden van onze kinderen. Deze keer niet over de vraag – zoals in de negentiende eeuw – of de kinderen een algemeen christendom of een orthodoxe uitleg ervan op school moesten krijgen, dat was toen. De 21-eeuwse variant zal gaan over de vraag of biologische verschillen tussen man en vrouw nog onderwezen mogen worden, of de goede kanten van onze nationale geschiedenis nog mogen worden benoemd en of we nog enigszins terughoudend mogen zijn in de seksualisering van onze kinderen en dat we hen niet gaan vertellen dat ons land en onze instituties racistisch zijn.

Dit soort thematieken sijpelen al langzaam door in het onderwijs, altijd eerst vanuit het progressieve epicentrum van Nederland: Amsterdam. Eerst daar en dan in golven over de rest van het land.

De hefboom van de onderwijsvrijheid ophalen zal – is mijn educated guess – leiden tot het verhevigen van de cultuurstrijd, het zal deze nog meer de nationale politieke arena intrekken. Hiervoor moeten we waken. Waken dat deze ‘Woke identiteitspolitiek’ een nieuwe schoolstrijd zal ontketenen, die evenals de oude een ‘wig in onze samenleving’ zal drijven. Het idee van soevereiniteit in eigen kring vormt hiertegen nog een buffer.

Prudent leiderschap is hier nodig, leiders die doorzien welke gevolgen hun keuzes kunnen hebben voor de samenleving en de gehele politieke ordening. Misschien dat het ontbreken hiervan, de belofte van nieuw leiderschap zo sterk deed resoneren bij de laatste verkiezingen. 

Het CDA mag – nee moet – daarom veel steviger strijden tegen de progressief-liberale agenda en de gedachte dat ‘alles maar gemoderniseerd’ moet worden en ‘bij de tijd’ gebracht moet worden. Dat is niet waar, sommige zaken zijn simpelweg goed, waardevol en verstandig en daarom het behouden waard en juist dan trek je zelfbewust een grens.

Tot hier en niet verder.