Waarom een christendemocratische denktank?

Openingstoespraak van Bart-Jan Heine, Secretaris van de stichting Sociale Christendemocratie, tijdens het politieke café van 17 augustus 2021 te Almelo

De christendemocratie in Nederland verkeert in een diepe – existentiële – crisis en dit uit zich niet alleen in slechte verkiezingsuitslagen of in nog dramatischere peilingen of in fletse campagnes of in slecht georganiseerde leiderschapsverkiezingen of in dubieuze leiderschapswisselingen of in een gebrek aan een eensgezind ‘zij-aan-zij’, maar bovenal in een gebrek aan een origineel inhoudelijk verhaal dat antwoorden biedt voor de uitdagingen van deze tijd.

Een belangrijk doel van de Stichting voor Sociale Christendemocratie is dan ook om – naast het activeren van goede mensen – een concrete bijdrage te gaan leveren aan het inhoudelijke verhaal van de christendemocratie en dit verhaal weer actueel, relevant en interessant te maken.  Als vehikel daarvoor zetten we een ‘christendemocratische denktank’ op om de grote vraagstukken van deze tijd diepgaand te analyseren en om vervolgens vanuit de bredere christendemocratische traditie antwoorden op deze vraagstukken te formuleren.

Het hoofddoel van mijn verhaal is om de noodzaak van ‘een christendemocratische denktank’ voor de komende decennia duidelijk te maken en om een korte schets te geven van het onderzoeksprogramma dat we gaan opzetten. Daarvoor moet ik eerst twee vragen beantwoorden:

Allereerst: heeft de christendemocratische mens- en maatschappijvisie in onze postmoderne liberale samenleving nog bestaansrecht?

Ten tweede: wat zijn de grote politiek-maatschappelijke vraagstukken van onze tijd en hoe dienen wij als christendemocraten ons daartoe te verhouden?

Als ik dit heb uiteengezet, dan zal ik ten derde kort enkele lijnen van de onderzoeksagenda van de denktank uiteenzetten.

Bestaansrecht christendemocratie

Als we het bestaansrecht van de christendemocratie willen bepalen, dan moeten we proberen enkele centrale kenmerken ervan te benoemen en deze te contrasteren met het dominante denken in Nederland. Als we dan de beginselen van het dominante sociaal-/ links-/ progressief-/ neo-liberalisme – zeg maar ‘Paars’ – tegenover het ‘christendemocratische denken’ plaatsen wordt een duidelijk verschillend mens- en maatschappijbeeld zichtbaar, met andere uitgangspunten, andere perspectieven en dus een andere politieke filosofie.

Het eerste beginsel van de christendemocratie – en de andere politieke filosofieën delen dit grotendeels – is de diepe en haast ongrijpbare waarheid dat elk mens een onvervreemdbare waardigheid heeft. Vanuit het christelijke denken vloeit dit idee voort uit het inzicht dat de mens geschapen is naar het evenbeeld van God en daarom een intrinsieke waardigheid heeft, die hem toekomt op basis van zijn menszijn. Deze menselijke waardigheid – dignitas humana – is niet afhankelijk van allerlei grootheden als je afkomst, je etniciteit, je geslacht, je leeftijd, je fysieke ontwikkeling, je inkomen of je opleidingsniveau. Elk mens – hoe verschillend ook – is gelijkwaardig. Dit idee is ook een belangrijke grondslag van onze moderne democratische rechtsstaat met al zijn mensenrechten, en het is maar de vraag of zonder bewuste christendemocratische politiek dit funderende idee van onze politieke gemeenschap zal voortleven.

Verder is de mens in het ‘Paarse’ denken primair een vrij individu die geëmancipeerd moet worden van allerlei – niet-direct-zelfgekozen – tradities, gemeenschappen en allerlei (vooral religieuze) identiteiten, terwijl in het christendemocratische denken de mens vooral ook een animal sociale is. Van nature is de mens een gemeenschapswezen en komt als persoon alleen tot bloei binnen en door een gemeenschap. Dat de mens is aangelegd om met anderen samen te leven in de kleinste gemeenschap het gezin, tot in dorpen, wijken, verenigingen, bedrijven en in politieke gemeenschappen is een feit dat aansluit bij de menselijke natuur.

Vrijheid is in het ‘paarse’ denken toch vooral doen wat je zelf wilt. De mens is autonoom, stelt zichzelf (autos nomos) de wet, is op zoek naar zijn authentieke zelfontplooiing en in die zoektocht moet het individu vooral vrij worden gelaten, hij of zij moet doen of laten wat hij zelf wil, zolang hij de ander maar niet schaadt. Dit terwijl in het christendemocratische denken vrijheid toch vooral begrepen moet worden als ‘het goede doen’: je verantwoordelijkheid nemen in je gezin, in je buurt, op je school, op je werk of in je religieuze of politieke gemeenschap.

Omdat de mens een gemeenschapswezen is, nemen in de politieke filosofie van christendemocratie al die verschillende gemeenschappen of kringen in de samenleving een bijzondere plaats in. Immers, het ‘goede doen’ gebeurt niet vanzelf, dienstbare en betrokken burgers kan je niet afhalen bij het gemeenteloket of kopen in de supermarkt. Die worden gevormd in al die ‘gemeenschapskringen’ die hun eigen unieke waarde hebben. Het zijn de instituties waarin normen en waarden, tradities en gebruiken – gemeenschappelijke overtuigingen – worden overgedragen, het zijn beschavende en cultuurdragende instituties, het zijn de instituties waar het ‘samen-leven’ wordt geoefend.

Dit zijn instituties die niet door de markt en door de overheid kunnen worden vervangen. Naastenliefde, solidariteit, dienstbaarheid zijn immers niet in mechanische wetten en zakelijke contracten te vatten. Deze gemeenschapsvormende instituties zijn dermate waardevol dat ze ook bescherming behoeven. Zeker als er allerlei krachten op de samenleving inbeuken die de vitaliteit van gemeenschappen en de gewone mensen die daarin leven – de kleine luyden – onder druk zet.

In de tweede helft van de 19de eeuw – toen de eerste christendemocratische partijen werden opgericht – kwam dit borgen, beschermen en zekerstellen vooral naar voren in het zoeken naar een antwoord op de industriële revolutie en de opkomst van een rauw en onbeteugeld kapitalisme die de samenlevingen in heel Europa radicaal deed veranderen.

Een belangrijk gevolg van deze revolutie was dat een kleine groep kapitalisten zeer welvarend werd en grote groepen arbeiders in diepe armoede en afhankelijkheid kwamen te leven. Ze moesten werken onder barre arbeidsomstandigheden, ze leefden in onhygiënische en slechte buurten, en hun lonen – als ze al werk hadden – waren vaak ontoereikend om een fatsoenlijk bestaan te leiden.

Een antwoord op deze ‘sociale kwestie’ wist men in de 19de en ook begin 20ste eeuw nog niet direct te vinden. Uiteindelijk zou in heel West-Europa – vooral in de naoorlogse jaren – een antwoord worden gevonden op dit alles-omwoelend-kapitalisme in de vorm van een sociale markteconomie.

De christendemocratie was in Nederland en in heel Europa de drijvende kracht achter dit kapitalisme met een menselijk gezicht. Centraal element van dit sociale model is de bemiddeling tussen arbeid en kapitaal en de regulering en tempering van het industriële kapitalisme. In plaats van de klassenstrijd en de economische concurrentie werd er samenwerking gezocht tussen werknemers en werkgevers. En in plaats van rechteloosheid en achterstand werd goed onderwijs, goede gezondheidszorg, fatsoenlijke huisvesting en sociale zekerheid bij ouderdom, ziekte en werkloosheid georganiseerd. Allemaal belangrijke middelen voor de emancipatie van grote groepen in een vitale en brede middenklasse samenleving die de democratische rechtsstaat de nodige stabiliteit gaf. Voorwaar een hele grote prestatie. Waaraan natuurlijk ook sociaaldemocraten en liberalen hun bijdrage hebben geleverd.

In feite werd in het naoorlogse Nederland een sociaal contract gesloten tussen de staat, de factor kapitaal (economische bovenlaag, kapitalisten) en de factor arbeid (werknemers, boeren, kleine zelfstandigen). Een ongeschreven contract waarin goede publieke voorzieningen, sociale stabiliteit en economische groei aan elkaar werden verbonden en allerlei belangen met elkaar verknoopt raakten en zo werden gedwongen tot samenwerking.

Die publieke voorzieningen waren veelal erop gericht dat mensen hun gemeenschapsleven vorm konden geven: via het onderwijs kon je een vak leren om een goede vaste baan te krijgen, huisvestingsbeleid zorgde ervoor dat mensen een fatsoenlijke gezinswoning konden krijgen en een gezin konden stichten, de loonpolitiek was erop gericht dat mensen een rechtvaardig loon ontvingen waarvan men een gezin ook daadwerkelijk kon onderhouden. De sociale zekerheid was erop gericht dat je leven bij tegenslag niet totaal overhoop zou worden gegooid en de arbeidstijdenwetgeving – 5-daagse werkweek en zondagsrust – bood de meeste mensen de ruimte om werk-privé en vrije tijd te combineren.

Nieuwe sociale kwestie

De christendemocratie is in Nederland een belangrijke, wellicht de belangrijkste vormgever geweest van deze sociale markteconomie, die heeft geleid tot een welvarend en relatief goed georganiseerd land. Als je na een lange vlucht weer landt op Schiphol dan valt dat meteen op. De wegen liggen er goed bij, het land is schoon en de gezondheid van de mensen zie je alleen al af aan de goede gebitten. Thuisgekomen lees je in de krant dat onze kinderen tot de gelukkigste van de wereld behoren en dat zij opgroeien in veilige en kindvriendelijke buurten. Deze welvaart is niet te begrijpen zonder het succes van het naoorlogse samenlevingsmodel.

Toch is dit wonder aan de Noordzee geen zorgeloos bezit. Allerlei grote economische en sociologische processen van: globalisering, liberalisering, individualisering, secularisering, ontgroening en vergrijzing tot technologisering zetten onze middenklasse samenleving onder druk. Dit soort processen zijn van alle tijden, maar het is altijd zaak om er met verstandig beleid op in te spelen.

De tekenen in dezen zijn evenwel niet bemoedigend: in 2019 stond het Malieveld vol met demonstrerende leraren, verpleegkundigen, boeren en bouwers, en je ziet verkiezing op verkiezing meer en meer burgers hun proteststem laten horen. Er is dan ook reden tot zorg.  De dynamische middenklasse, die lang zo kenmerkend was voor Nederland, en die zowel de lagere sociale klassen wist te emanciperen en tegelijkertijd de politieke en bestuurlijke leiders wist te leveren staat onder druk. Het onderwijs is niet langer de emancipatiemotor zoals het ooit is geweest, de Nederlandse jeugd scoort steeds slechter op basisvakken als wiskunde en Nederlands. De werkdruk onder onderwijzers en in de zorg onder verplegend personeel is erg hoog. De zorgkosten stijgen harder dan de economische groei, de bestendigheid van het pensioenstelsel is – mede door het Europese rentebeleid – in het geding en op de woningmarkt vinden starters amper een fatsoenlijke gezinswoning. De arbeidsmarkt wordt steeds meer gedomineerd door flexcontracten waardoor mensen – vooral jongeren – belangrijke levensstappen – samenwonen, trouwen, kinderen krijgen – uitstellen. Dat het belastingstelsel buitengewoon complex is geworden, geënt op abstracte koopkrachtmodellen die in de praktijk vaak erg onrechtvaardig uitvallen, helpt in ieder geval niet. En als er eens iets misgaat – zoals bij de toeslagenaffaire – dan volstaat de rechtsbescherming vaker niet dan wel.

Daarbovenop komen ook nog de spanningen als gevolg van de doorzettende immigratie en de gebrekkige integratie van nieuwkomers, de welhaast onbeheersbare groei van de georganiseerde (drugs)criminaliteit, de kosten van het Europese project en de Euro, de kostbare ambities van het milieu- en klimaatbeleid met allerlei onrealistische maatregelen (biomassa, stikstof) die vaak alleen in de modellen echt impact hebben.

Het oude sociale contract komt dus steeds meer onder druk te staan, grote groepen profiteren niet langer, of anders gezegd: de lusten en lasten worden steeds minder evenredig verdeeld. Een bovenlaag profiteert zonder meer van deze vloeibare en geglobaliseerde wereld: men studeert in het buitenland of volgt een Engelstalige master in Nederland, is een agile professional die zich wel redt op de flexibele arbeidsmarkt, voelt zich als wereldburger overal thuis, weet dat zijn woningwaarde snel stijgt in ons overvolle land, weet de weg te vinden naar allerlei subsidies voor de verduurzaming van zijn woning of zijn elektrische auto, is in staat om zijn kinderen extra bijspijkeronderwijs aan te bieden mocht dat nodig zijn en weet dat zijn ideeën en opvattingen over duurzaamheid, diversiteit en inclusiviteit door de bestuurlijke en culturele bovenlaag worden gedeeld en mocht het nodig zijn, dan is men in staat hun invloed aan te wenden aan de overlegtafels of via belangengroepen.

Dit is de nieuwe klassenstrijd. Het is de tegenstelling tussen de ‘somewheres’ en ‘anywheres’, tussen hippe gegentrificeerde buurten en volkswijken, tussen de dynamische randstad en de krimpende provincie, tussen theoretisch en praktische geschoolden, tussen multiculturele kosmopolieten en lokaal gewortelden, tussen fluïde identiteiten en vaste waarden, tussen progressieve liberalen en het burgerlijke midden. 

Deze nieuwe sociale kwestie holt het naoorlogse sociale model uit, en hierop hebben vooralsnog de traditionele volkspartijen zoals het CDA – maar ook de PvdA – geen antwoord. Het is geen toeval dat de partijen een electorale val doormaken en het populisme – vooral op rechts – in de laatste decennia een vaste kracht is geworden in Nederland en ook daarbuiten: je hoeft maar Trump en Brexit te noemen of te wijzen naar het Italiaanse politieke landschap en iedereen in de zaal weet wat ik bedoel.

Het ziet er naar uit dat als het CDA – en eigenlijk het gehele politieke midden – deze nieuwe sociale kwestie niet weet op te lossen, de sociale en politieke polarisatie verder zal doorzetten, de ‘antwoorden’ vanuit de flanken steeds radicaler of extremer gaan worden en dat dit de stabiliteit van het gehele politieke bestel bedreigt, evenals in de 19de en 20ste eeuw het communisme en het fascisme dat deden met al die jonge Europese democratieën.

Bij het afwenden van deze destructieve polarisatie ligt juist bij een beweging zoals de christendemocratie, die hoog opgeeft van verbinding, samenwerking en solidariteit een grote verantwoordelijkheid. Een verantwoordelijkheid die in de geschiedenis ook is waargemaakt, zoals ik heb uiteengezet. Maar wel opgepakt moet worden, omdat de tijd dringt… Het is anders wachten op een soort ‘Trump-moment’ in de Nederlandse politiek, een explosie van onvrede.

Onderzoeksagenda denktank

De christendemocratische denktank die wij gaan oprichten zal in de kern erop gericht zijn om deze problematiek op een creatieve, verstandige en fatsoenlijke wijze op te lossen, om zo een stapeling van concrete – maar oplosbare – problemen te voorkomen en daarmee te vermijden dat de centrifugale krachten in politiek en samenleving het gematigde midden volledig doen wegvagen.

Een drietal onderzoekslijnen willen we gaan vormgeven:

In de eerste lijn willen we enkele principiëlere en fundamentelere thema’s oppakken waarin we de politieke filosofie van de christendemocratie met zijn eigen mens- en maatschappijvisie verder gaan uitwerken en actualiseren, denk hierbij aan onderwerpen zoals:

  • Het idee van de menselijke waardigheid als grondslag van onze democratische rechtstaat;
  • De mens als gemeenschapswezen en het belang van prepolitieke instituties als gezinnen en godsdienst;
  • Het belang van vrijheid en verantwoordelijkheid voor een goed functionerende democratische en burgerlijke samenleving;
  • Hoe een economische politiek te ontwikkelen die gemeenschappen versterkt?

In een tweede lijn willen we het probleem van de verwaarlozing van de kerntaken van de overheid die samenhangen met het ‘oude sociale contract’ gaan bestuderen, het gaat dan om vragen als:

  • Hoe versterken we het taal- en rekenonderwijs?
  • Hoe zorgen we ervoor dat jonge stellen een gezinswoning kunnen krijgen?
  • Hoe houden we de pensioenen waardevast?
  • Hoe kunnen we het belastingstelsel vereenvoudigen en rechtvaardiger maken?
  • Hoe bestrijden we georganiseerde misdaad en het overmatige drugsgebruik?

In een derde lijn willen we allerlei vraagstukken gaan verkennen die raken aan de nieuwe sociale kwesties – die uiteraard ook impact hebben op de hierboven beschreven vraagstukken. Het gaat dan om vragen als:

  • Hoe geven we onze industriepolitiek vorm en organiseren we meer economische zekerheid in een wereld waarin we moeten concurreren met China?
  • Hoe beheersen we de financiële en ook democratische kosten van het Europese eenwordingsproject?
  • Hoe zorgen we ervoor dat migratie geen natuurfenomeen is dat ons simpel overkomt?
  • En hoe zorgen we ervoor dat de transitie van een fossiele naar een duurzame energievoorziening betaalbaar blijft en er überhaupt nog draagvlak voor blijft?

Zie hier enkele centrale bestandsdelen van het onderzoeksprogramma van de denktank van de Stichting voor Sociale Christendemocratie. Het is nu doorpakken, of we zijn te laat…