Op 1 oktober 2019 bezetten honderden protesterende boeren het malieveld in Den Haag. In hun tocht naar Den Haag zorgde ze voor de langste ochtendspits ooit: er stond die dag 1.136 kilometer file op de Nederlandse snelwegen. De reden: de nieuwe stikstofmaatregelen van het kabinet en de provincies. Deze protestacties waren tegen de zin van de traditionele boerenorganisaties LTO en ZLTO, die er geen heil in zagen. Het waren individuele boeren en ad-hoc opgerichte actiegroepen die zorgden voor een van de grootste protestacties tegen een zittend kabinet in de geschiedenis.
Op 9 oktober 2019 trok de minister voor Medische zorg onder grote druk een wetsvoorstel in waarin het onderscheid werd geïntroduceerd tussen ‘gewone’ verpleegkundigen en regieverpleegkundigen. De totstandkoming van dit wetsvoorstel was het gevolg van een akkoord tussen de minister en de beroepsvereniging, die groot voorstander was van de introductie van dit onderscheid. Onder de 170.000 verpleegkundigen was er echter in het geheel geen draagvlak voor deze maatregel: er werd massaal geprotesteerd. Een spontaan actiecomité kreeg 50.000 steunbetuigingen. Het wetsvoorstel werd ingetrokken en het bestuur van de beroepsvereniging zag zich gedwongen af te treden.
Op woensdag 6 november 2019 staakten de leraren in het primair onderwijs. Daaraan was een roerige week voorafgegaan. Vijf dagen eerder, op vrijdag 1 november, hadden de organiserende vakbonden een akkoord bereikt met minister Slob van onderwijs. Er zou 460 miljoen euro ter beschikking worden gesteld, genoeg om de eerste gaten te dichten bij het verlagen van de werkdruk en het tegen gaan van het lerarentekort. Daarmee, zo kopten de kranten, was de lerarenstaking van de baan. Het kabinet had immers met de werkgevers en de onderwijssector een akkoord bereikt. Het liep echter anders. Onder druk van individuele leraren en informele actiegroepen, die via Twitter en Facebook campagne voerden, ging de staking gewoon door. De onderwijsbonden waren gedwongen hun steun aan het akkoord in te trekken. De voorzitter van de grootste vakbond moest aftreden.
Deze gebeurtenissen staan niet op zichzelf. 2019 was een bijzonder jaar. Na een lang ziekbed leek het poldermodel zijn laatste adem uit te blazen. Het was het jaar van het volle Malieveld en van het maatschappelijk middenveld dat erachter leek te komen dat het niemand meer vertegenwoordigt. Het was het jaar van toenemende maatschappelijke ontevredenheid en toenemende polarisatie. Het was ook het jaar waarin de betrouwbaarheid van de overheid in een ander licht kwam te staan. Het werd duidelijk dat de belastingdienst jarenlang onschuldige burgers naar de financiële afgrond had gedreven, etnisch had geprofileerd en daarbij ouders, rechters en het parlement stelselmatig onjuist had voorgelicht.
En toen moest 2020 nog beginnen. In maart van dit jaar gooide de COVID-19-uitbraak het maatschappelijke leven overhoop. Tekortkomingen van het zorgstelsel werden meteen zichtbaar. De economie belandde in een forse recessie, de overheidsuitgaven explodeerden, de eurozone werd nóg iets instabieler. De problemen die er al waren zullen door de matige economische vooruitzichten niet eenvoudiger worden. Op deze problemen zullen politieke antwoorden moeten worden gevonden, antwoorden die moeten kunnen rekenen op een breed draagvlak onder de bevolking, zodat de tegenstellingen in de samenleving niet nog verder toenemen.
De traditionele manier om draagvlak te creëren door het voeren van overleg en het sluiten van akkoorden met het maatschappelijk middenveld, werkt alleen als dit maatschappelijk middenveld ook daadwerkelijk de samenleving vertegenwoordigt. Het is geen gewaagde uitspraak om te stellen dat dit niet meer het geval is: het maatschappelijk middenveld is onmiskenbaar verstatelijkt.
De samenleving ziet dit maatschappelijk middenveld eerder als onderdeel van de staat, dan als een eigen, oprechte belangenbehartiger, en dit niet ten onrechte. Een overheid die akkoorden sluit met het maatschappelijk middenveld, lijkt voor iedereen behalve voor de betrokken beleidsmakers verdacht veel op een overheid die met zichzelf aan het onderhandelen is.
De sociale orde die de maatschappelijk vrede en de economische voorspoed in het naoorlogse Nederland decennia hebben mogelijk gemaakt, bestaat niet meer. De structuren en instellingen die hierop gegrond waren, zijn echter blijven bestaan. Maar zonder de morele grondslag zijn deze structuren nutteloos en werken zij contraproductief. De in stand gehouden illusie van vertegenwoordiging, inspraak en overleg is slechts een bron van maatschappelijke onvrede als er van echte vertegenwoordiging, inspraak en overleg geen of te weinig sprake is.
De veranderingen in de sociale orde maken een herbezinning noodzakelijk. Om de maatschappelijke vrede te bewaren zullen overheid, burgers, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties zich op een nieuwe manier tot elkaar gaan verhouden. Het is tijd voor een nieuw sociaal contract: het is tijd voor nieuwe politieke ideeën die een breed draagvlak en sociale vrede in de samenleving kunnen bewerkstelligen.